
Mannen op IJsschots
In 1849, toen de winters nog veel langer en strenger waren dan thans en de Zuiderzee geheel was bevroren, gingen 3 vissers met een slede het ijs op. Om toch nog een inkomen te krijgen, liepen vader Klaas Bording met zijn beide zonen Klaas (19) en Jacob (15) uit Durgerdam, half januari met de slede, voorzien van een mast met zeiltje, wat lange stokken, een ijsbijl en wat netten, naar een plaats op het ijs waarvan zij verwachten wat te kunnen vangen. Nadat een
wak van 1 x 1 meter met 4 kleinere wakken daarom heen in het ijs was gehakt, werden de netten met de stokken onder het ijs uit gezet. Na een zeer goede vangst, werd besloten naar Durgerdam terug te keren. Tot hun schrik ontdekten zij, dat zij op een ijsschots zaten. De enorme schots dreef hen 2 weken lang onder invloed van de wind en stroming van oost naar west en van noord naar zuid. Zij hielden zich in leven met het smeltwater van het ijs en aten de rauwe pas gevangen vis. Na hevige ontberingen, waarbij beide zoons de vader ervan met kracht moesten weerhouden de hand aan zichzelf te slaan, werden zij op de steeds kleiner wordende schots ontdekt door vissers uit Vollenhove. Omdat zij door het ijs niet dichterbij konden komen, moesten zij eerst een ijsvlet halen, waarna de onfortuinlijken werden gered en naar Vollenhove gebracht. Daar werden zij liefdevol verzorgd, maar helaas overleed na 8 dagen de oudste zoon. De vader knapte aanvankelijk wat op, maar overleed toch nog na enkele weken. De enige overlevende was de jongste zoon Jacob.